Kabel naar Gewin, Gemak, Genot

Kabel naar Gewin, Gemak, Genot

In de jaren tachtig bedacht Fred Kappetijn, oud-journalist van Elsevier, adjunct-directeur van de Nieuwe Media divisie van VNU en ondernemer, de 3G-formule: Gewin, Gemak en Genot. De formule bevatte de elementen die mensen sneller bereid zouden maken om hun gedrag te veranderen, waardoor ze nieuwe, elektronische informatie-, communicatie-, transactie- of entertainmentdiensten zouden gaan afnemen.
 
Mensen zijn alleen tot een gewenste gedragsverandering te verleiden als zij verwachten dat zij er op de een of andere manier beter van worden. Dat gaat om herkenbare toegevoegde waarden als het verdienen van geld of besparen van kosten, het eenvoudiger en sneller een activiteit uitvoeren of iets met meer plezier doen. Maar om de diensten die deze waarden leveren aan te kunnen bieden, heb je een infrastructuur nodig. Aan het begin van het informatietijdperk dacht men bij infrastructuur voornamelijk in termen van telecom. 

Kabelproject Zuid-Limburg

Het was het begin van het informatietijdperk. Viditel, de online informatiedienst waarvoor geen pc nodig was, maakte na een jaar proefdraaien nog nauwelijks indruk. Desondanks concludeerde een overheidscommissie dat Nederland aan de vooravond stond van het informatietijdperk en dat het land op het gebied van innovatieve informatietechnologieën kon meedingen naar een vooraanstaande plaats in de wereld. Maar dan was wel een infrastructuur nodig om de mogelijkheden en moeilijkheden van het informatietijdperk in de praktijk te toetsen. Een breedbandig coaxiaal kabelnet moest daar invulling aan geven. Op 12 maart 1982 besloot de regering tot de aanleg van een grootschalig geavanceerd interactief tweeweg-kabeltelevisienet in Zuid-Limburg.
 
(tekst gaat verder onder de afbeelding)


 
Interactieve teletekst
 
Waarom Zuid-Limburg? Het was een soort goedmakertje voor het sluiten van de mijnen, een economische operatie die in 1965 begonnen was. Niet alleen wilde het kabinet de sukkelende regio graag steunen, Zuid-Limburg was ook het enige gebied in Nederland dat nog niet bekabeld was. Maar volgens de media-advocaat Geert-Jan Kemme had dat zijn reden: 'Volkomen fout, die keuze voor Zuid-Limburg. Niet voor niets had die regio geen kabel. Je hoefde maar een spijker in de lucht te steken en je ontving al 25 zenders. Niemand zat te wachten op een geavanceerd kabelnet.” Desondanks ging het project door, zij het met de nodige hobbels.

Niemand zat te wachten op een geavanceerd kabelnet

Voordat er een plan op tafel lag, was het al 1985. Het zou een overheidsinitiatief worden met een looptijd van 10 jaar en een gevraagd budget van 105 miljoen gulden, dat uiteindelijk afgeknepen werd tot een budget voor het kabelproject Zuid-Limburg van 59 miljoen gulden vanaf 1985. Bovendien trad uitgeverij VNU toe als grootste particuliere aandeelhouder. Dat bracht het Amsterdamse project Ditzitel in. De technische uitvoering van het experiment was in handen van het adviesbureau Intercai, dat ook deelnam in de BV Kabelexperiment, het bedrijf dat het kabelexperiment coördineerde. Het adviesbureau werkte samen met commerciële partijen in een werkgroep onder leiding van VNU met o.a. de bedrijven Publimedia, de Gouden Gids, Delta Lloyd, de Amrobank en de Hema.
 
(tekst gaat verder onder de afbeelding)
 
 
logo Totaalnet Zuid-Limburg
 
Het project zou de steden Maastricht, Heerlen en Kerkrade omvatten en 100.000 aansluitingen omvatten. De te gebruiken techniek bestond uit tweewegkabel, kiesmatrices, alfanumerieke toetsenborden en stilstaande videobeelden. Het dienstenpakket zou bestaan uit informatiediensten zoals informatie, educatie en spellen evenals transactiediensten zoals winkelen, bankieren, verzekeren en reserveren, aangevuld met communicatiediensten zoals postbus, berichtendienst, prikbord en telesoftware. De kabel zou een communicatiemedium zijn voor marketingdiensten, informatiediensten en transactiediensten. In het begin van de jaren tachtig waren dit nieuwigheden waarbij de consument zich nauwelijks iets kon voorstellen.
 
Uiteindelijk vond de 3G-formule zijn vertaling in een abonneeaanbod, bestaande uit vier kanalen, waarvoor betaald moest worden en drie gratis kanalen met de Gouden Gids, een kabelkrant en een regionaal kanaal. De overblijvende kanalen werden ingevuld met betaaltelevisie, pay-per-event/view en videotex.

Koper in de grond 

De grootste aandeelhouder, uitgeversconcern VNU, tevens oprichter van de werkgroep, trok zich in 1987 terug uit het kabelexperiment. Een sterke overschrijding van de geraamde kosten lag hieraan ten grondslag. Het zou het dieptepunt in de geschiedenis van het experiment betekenen. De vrijkomende deelneming van 30 procent kon niet bij andere bedrijven worden ondergebracht.
In 1991 liep Kabelproject Zuid-Limburg dan ook ten einde. De subsidie van 59 miljoen gulden zat voornamelijk als koper in de grond, terwijl aan diensten nauwelijks een cent was uitgegeven.
 
(tekst gaat verder onder de afbeeldingen)
 
 
Schermafbeelding van de Gouden Gids en interactieve teletekst op televisie met een modem.
 

Evaluatie

Het Kabelproject Zuid-Limburg was een kostbaar project, maar menige partij verkondigde ervan te hebben geleerd. Zo verklaarde Henk de Goede, directeur van verschillende kabelmaatschappijen, dat hij had afgeleerd technisch gedreven discussies te voeren “Na mijn ervaringen in Zuid-Limburg [weet ik:] de techniek interesseert de klant niet”. (Het Financieele Dagblad 21/5/2003). Er werden in het project uiteindelijk 90.000 aansluitingen gerealiseerd. In 1990 werd met het Kabelproject Zuid-Limburg de interactiviteit van de coaxkabel gedemonstreerd, toen het bureau Brokerits (Fred Kappetijn, Thomas Lof en Dick Ahles) deed wat VNU niet gelukt was: het bureau kreeg interactieve teletekst aan de praat via Regionale Interactieve Teletekst Services (RITS) onder de paraplu van Videotex Nederland in Amsterdam, Rotterdam, Eindhoven, Tilburg, Twente en Infothuis in Den Haag. Na 1997 werd de interactiviteit van de coaxkabel landelijk uitgerold voor internet, waarmee nu in 2018 snelheden tot 400 Mbps kunnen worden gehaald.
 
Wie er niet van leerde was het Ministerie van Economische Zaken. Voor EZ was het project zo’n trauma geworden dat er nooit officieel onderzoek is gedaan naar de succes- en faalfactoren van het project en er dus ook geen lessen getrokken werden uit het langstlopende grootschalige online project in Nederland. Een informeel onderzoek van dr. mr. J. Kist, lid van de raad van bestuur van de uitgeverij ICU en later van Wolters Kluwer, verdween in de onderste la van een bureau bij het ministerie. In zijn proefschrift Bibliodynamica (pgs. 233-245), dat Kist schreef als pensionado, trok hij zes conclusies die hier verkort worden weergegeven:

  • Hoewel de technische infrastructuur een aantal unieke eigenschappen had, wogen deze niet op tegen de hoge exploitatiekosten.
  • Het experiment werd belemmerd door het feit dat er veel te veel actoren en medespelers in het veld waren zonder een duidelijke coördinator.
  • De aanbieders van potentieel interessante informatie- en transactiesystemen lieten het afweten. Zij geloofden dat de telefoon voldoende interactiviteit bood voor de consumentenmarkt.
  • De consument bleef veel te veel op de achtergrond.
  • De besluitvorming - mede ten gevolge van de verkokering en het gebrek aan slagvaardigheid bij de betrokken departementen- verliep uiterst traag, waardoor de Nederlandse voorsprong op het terrein van de kabeltechnologie verloren ging.
  •  Het ontbrak het project achteraf bezien aan succesfactoren, kennis van de macht en aan kwaliteit van de informatieve inhoud.

 
Jak Boumans is auteur van Toen digitale media nog nieuw waren – Pre-internet in de polder (1967-1997).